Durmitor, het ruige noorden van de Balkan
In het noorden van Montenegro, waar het landschap steiler en kaler wordt, doemt een van de meest indrukwekkende bergmassieven van de westelijke Balkan op: het Durmitorgebergte. Met zijn kalkstenen pieken, bergmeren, naaldbossen en ondergrondse grotten is het een compact, maar opvallend gevarieerd wandelgebied. Ondanks zijn ruige aanblik is het goed bereikbaar, overzichtelijk qua schaal en verrassend toegankelijk voor wie het wil verkennen.
- Wandelen
Vanachter het stuur tuur ik naar de vage contouren die opdoemen tegen de avondlucht. Al uren klim ik met mijn camper over slingerende wegen, weg van de Adriatische kust, dieper de bergen in. Hier, ergens halverwege de Balkan, rij ik midden in de Dinariden – een grillige bergketen die zich over meer dan zeshonderd kilometer uitstrekt, van de uitlopers van de Alpen in Noord-Italië tot in Noord-Albanië.
Na een tijd opent het landschap zich: ik bereik het Komarnica-plateau, een uitgestrekte hoogvlakte rond de 1.500 meter. Daar rijst het Durmitor-massief op, het hoogste gebergte van Montenegro. Volgens een hardnekkige anekdote gaat de naam terug op de Kelten: dru mi tor – ‘slaap op het water’, een knipoog naar de vele meren die hier verscholen liggen.
Ondertussen drukt mijn viervoeter Pinda op de achterbank haar snuit tegen het glas. Ze kijkt nieuwsgierig naar buiten, alsof ze aanvoelt dat achter die grijszwarte bergsilhouetten een wandelavontuur wacht. Ook ik ben klaar om de streek waar ik al zo veel over las, eindelijk zelf te ervaren.
Een helder begin
De volgende ochtend begin ik aan mijn wandelavontuur. De meeste wandelaars starten hun verkenning van Durmitor bij het Crno Jezero, het Zwarte Meer. De naam roept een duister beeld op, maar in realiteit toont het meer zich in zachte blauwgroene of turquoise tinten. Helder, vooral op zonnige dagen... Het water weerspiegelt de omliggende dennen en berghellingen. Het is nog vroeg en de roeibootjes liggen er stilletjes bij aan de oever. Een visser staat zwijgend met zijn lijn in het water.
Van hieruit vertakken wandelroutes in alle richtingen: wie verder wil, kan kiezen voor paden richting Planinica of het Skrka-dal; wie liever een korte ronde maakt, volgt eenvoudig het wandelpad rond het meer. De contouren van de pieken aan de horizon laten al vermoeden wat verderop wacht: een ruwer, opener landschap. Maar vandaag houden Pinda en ik het rustig, met een lus langs de oever.
Na de wandeling begeven we ons naar Žabljak, zo’n vijf kilometer verderop en de perfecte uitvalsbasis voor een bezoek aan Durmitor. Met zijn 1.456 meter is het het hoogste permanent bewoonde stadje van de Balkan. Het centrum heeft iets rauws, met grauwe gevels, enkele verlaten betonnen gebouwen en uithangborden die ternauwernood lijken te hebben overleefd. Op het centrale parkeerplein staan minstens vijf oude Lada’s bij elkaar, meer roest dan glans, maar nog altijd bruikbaar. En toch vind je er alles wat je nodig hebt: een supermarkt, enkele restaurantjes en een klein informatiepunt voor wandelaars.
Later die avond parkeer ik mijn camper naast het lokale voetbalveld, met uitzicht op de kammen van Durmitor. Ik staar naar de grijszwarte pieken aan de horizon, omgeven door dikke wolken. En terwijl ik onder de lakens kruip, spelen de eerste contouren van de tocht al door mijn hoofd.
Boven Europa’s diepste kloof
Bij het ontwaken werp ik een blik uit het raam. Buiten jaagt een kille wind over het plateau waarin Žabljak ligt. Stroken zonlicht breken door het wolkendek, maar worden meteen weer opgeslokt. Voor me liggen de ruwe pieken van het Durmitormassief, gehuld in wolken die zich met moeite over hun toppen hijsen.
Crna Gora of ‘Zwarte Bergen’: zo noemen de Montenegrijnen hun land. De naam is ooit ontstaan aan de Adriatische kust, waar zeelieden de donkere, beboste hellingen boven Kotor uit de mist zagen oprijzen. Maar ook hier, ver van de zee, klopt het beeld. De onderste flanken van Durmitor zijn bedekt met dichte dennenbossen, hogerop geven die de fakkel door aan kale zwarte rotswanden, nog bedekt met vlekken sneeuw die sinds de winter zijn blijven liggen.
Omdat het weer onstabiel blijft, kies ik voor een korte wandeling met een panoramisch uitzicht als climax: de Čurevac-hike, een goed begaanbaar pad dat uitkomt aan de rand van de Tara-kloof.
De wandeling voert me eerst door een dicht bos. De aarde is roodbruin, het pad zompig na de dooi. Langs de randen bloeien voorjaarsbloemen in geel, blauw en paars — de eerste kleuren van het seizoen. Na een klein uur opent het landschap zich plots.
Wat zich daar ontvouwt, is moeilijk in woorden te vatten: een duizelingwekkend diep dal, uitgesneden door het turquoise lint van de Tara-rivier die meer dan 140 kilometer lang slingert tussen de rotswanden. Dit is niet zomaar een kloof: het is de diepste van Europa, op wereldschaal alleen door de Grand Canyon geëvenaard. Kristalhelder water dat geliefd is bij wildwaterrafters, maar vandaag enkel te zien als een dunne glinstering, ver onder mij.
Ik blijf er even zitten, met Pinda aan mijn zij. Boven ons cirkelen roofvogels moeiteloos op de opwaartse luchtstromen. Ik neem het uitzicht in me op en vraag me af of dit nu al het hoogtepunt van de reis is - tot opeens een schelle donderslag de vallei doorboort en Pinda doet opschrikken. Het geluid echoot door de vallei en sterft langzaam weg. Tijd om terug te keren, voor de bui losbarst.
De bergen in
De ochtend na de zompige tocht naar Čurevac klaart het langzaam op. De lucht is nog onrustig, maar de regen is voorbij en er staat minder wind. Een ideaal moment voor een langere, meer uitdagende wandeling. Ik rij met de camper westwaarts, dieper het nationaal park in, richting het startpunt van de hike naar de piek van Mount Prutaš.
Als ik uitstap aan de voet van de berg, is het nog drassig van een ochtendbui. De modder zuigt aan mijn schoenen. Aan de voetafdrukken in het slijk zie ik dat er vandaag nog maar één wandelaar voor me uitging. Dat gevoel van (bijna) alleen zijn in een overweldigend landschap, dat bevalt me.
Het eerste deel van de klim is meteen stevig: een steil spoor tussen gras en rots, glibberig van de modder. $ Pinda loopt vrolijk voorop en toont me de weg. Het geklater van een riviertje naast het traject vormt de soundtrack van de ochtend. Verder, complete stilte. Het voelt alsof de berg helemaal van ons is.
De wand van Prutaš is best indrukwekkend te noemen: steil, grillig en opgebouwd uit lagen kalksteen die als verticale stroken langs de bergwand lopen. Het lijkt bijna alsof de berg ooit is opengevouwen. Die specifieke vorm is wat Prutaš zo herkenbaar maakt. De lijnen geven het geheel iets krachtigs en gelaagds, bijna architecturaal.
Uiteindelijk bereik ik de bergkam, op zo’n 2.100 meter hoogte. Die zal me verder naar de top leiden. Voor me ontvouwt zich een weids dal, een kom die omringd wordt door grillige bergflanken. Aan de overzijde rijzen de kale, steile wanden van Bobotov Kuk op, de hoogste top van Montenegro.
De kleuren zijn indrukwekkend: camouflagegroen, lichtbruin, wit en grijs, met verspreide sneeuwplekken die zich nog hardnekkig vasthouden aan de flanken van de berg. Verwondering neemt het over. Ik blijf staan, nog bezweet van de klim, en besluit een korte pauze te nemen.
Na een minuut of tien zet ik mijn tocht voort over de bergkam, waar de wind vrij spel heeft. Het pad wordt wat uitdagender, met stukken die meer balans vragen. Plots zie ik een berggeit die met elegante sprongen de helling afdaalt. In dit bergdecor voelt het als een scène uit een natuurfilm: een perfecte choreografie tegen de achtergrond van ruige toppen en sneeuwplekken.
Aan de top van Mount Prutaš op 2.393 meter hoogte, is het zicht beperkt. De wolken hebben de top ingesloten. Van het meer dat normaal aan de andere zijde te zien is, ontbreekt elk spoor. Pinda rolt zich met zichtbaar plezier in een grote vlek sneeuw die is blijven liggen. Ik schrijf mijn naam in het boekje bij het topkruis, leg de mistige leegte vast met een paar foto's en begin aan de terugweg. Ik ben moe, maar gelukkig. Deze beklimming gaf me alles waarop ik hoopte.
Op pad naar de ijsgrot
Na lang nacht vol diepe slaap begin ik iets later dan ideaal aan de wandeling waar ik het meest naar uitkeek: de tocht naar de ijsgrot van Durmitor. Bij het vertrekpunt, aan de rand van het Zwarte Meer, knik ik de parkwachter toe met een welgemeende Dobar dan en krijg een zwijgende knik terug - de koele hoffelijkheid die ik inmiddels herken als typisch Montenegrijns.
Onderweg merk ik hoe het bos langzaam van karakter verandert. Het loof maakt stilaan plaats voor naaldbomen, terwijl het pad gestaag omhoog slingert. Links van me houdt de ruige wand van de Mali Meded-berg me urenlang gezelschap. Even later opent het landschap zich onverwacht. Tussen de bomen ontvouwt zich een smalle kloof, en ik volg het kronkelende pad dat erdoorheen snijdt. Hoewel ik nauwelijks iemand tegenkom, voel ik me allerminst alleen: vervelende vliegen zoemen hardnekkig rond mijn hoofd en hoog boven me cirkelen roofvogels. En dan is er het gehijg van mijn viervoeter, die duidelijk geniet van deze tocht.
Alle seizoenen in één dag
Inmiddels is het middag en staat de zon hoog aan de hemel. Plots slaat het weer om. Een kille wind steekt op en haastig trek ik mijn regenjas aan. Nog geen minuut later breekt de hemel open. Net als de stortbui losbarst, verschijnt er als bij wonder een vervallen berghut op mijn pad. Ik zoek er beschutting terwijl de regen over de rotsen klettert. Vandaag lijken alle seizoenen zich tegelijk af te spelen.
Na de bui klaart het snel weer op. De wolken trekken open en laten zonlicht over het dal glijden. Ik trek mijn regenjas uit en vervolg mijn weg. Het pad klimt zigzaggend verder door een steenachtig landschap, terwijl het zweet op mijn voorhoofd parelt. Dit is het lastigste stuk van de tocht, maar een beloning volgt snel: onder me ligt een bergmeer, diepblauw en gevoed door smeltwater, omsloten door een krans van pieken, als een oog tussen de rotsen.
De machtigste berg
Na de laatste steile meters vlakt het pad plots af en valt het landschap open. Links wijst een verweerd houten bord naar Bobotov Kuk, de machtige berg die ik gisteren al zag: massief en ongenaakbaar. Maar ik hou rechts aan, het pad dat leidt naar mijn einddoel: de ijsgrot van Durmitor.
Tussen losse stenen daalt het pad nog een kilometertje lichtjes af, en opeens verschijnt de grot, als een scheur in het rotsmassief. Onder mijn voeten opent zich een brede kloof, waarvan de bodem zeker twintig meter lager ligt. De grond is bezaaid met opwaarts gerichte ijspegels, die glinsteren als kristallen in het diffuse licht. Zelfs in deze warme temperaturen blijft het in de grot vriezen. Van bovenuit schuift een massieve strook ijs als een verstilde golf de grot in.
Ik heb geen stijgijzers bij me en besluit wijselijk niet af te dalen. In plaats daarvan blijf ik bovenaan staan en kijk in de glinsterende diepte. Vanuit het donker klinkt het schelle gepiep van vleermuizen. Mijn hond dribbelt rond mijn benen, snuffelt, kijkt op. Ik plant mijn wandelstok in de stenen en leun er even op, terwijl de stilte en koelte van deze plek zich langzaam opdringen. Dit beklijvende tafereel is een mooie beloning na een lange klim. Maar de benen zijn moe en de maag gromt. Tijd om rechtsomkeer te maken.
Het laatste hoofdstuk (van deze reis)
Hoewel de wandelingen erop zaten, was ik nog niet klaar om dit gebergte achter me te laten. In de dagen daarna reed ik met de camper de Durmitor Ring af en sloeg ik voor één nacht mijn tent op in de vallei van de Skrka-meren. Twee ervaringen die elk op hun manier nog meer van het park onthulden…
Terugdenkend aan de voorbije dagen, begrijp ik waarom dit gebied steeds meer wandelaars aantrekt. Durmitor is geen onontdekt geheim, maar is verre van platgelopen. Machtige pieken wisselen af met glooiende valleien, grillige kliffen gaan naadloos over in uitgestrekte dennenbossen. Je kan hier wandelen op alle niveaus: korte, toegankelijke tochten voor wie rustig wil verkennen en pittige beklimmingen voor wie de grenzen wil opzoeken. De adembenemende uitzichten, die zijn er voor iedereen. Als je op zoek bent naar ruige schoonheid, rust en een vleugje avontuur, dan vind je in Durmitor een trouwe bondgenoot.
Langs de rand van het gebergte: The Durmitor Panoramic Road
Als je ooit in Durmitor bent, maak dan zeker tijd om de Durmitor Ring te rijden. Het is een van de mooiste autoroutes die ik ooit deed. In twee dagen reed ik een lus van 76 kilometer door het hart van het nationale park, langs bergpassen, valleien en vergeten dorpen.
Via de noordkant volgde ik de Tara-vallei en reed langs oude skipistes tot aan het gehucht Mala Crna Gora, dat in de winter volledig van de wereld afgesloten ligt. Daarna dook de weg omlaag naar het Sušičko-meer, een periodiek meer ingesloten tussen imposante bergwanden.
Tegen zonsondergang klom ik de vallei uit en zag Trsa opduiken: een handvol huizen op de westelijke rand van het park. Ik zette mijn busje neer net buiten het dorp, met zicht op de besneeuwde bergtoppen van het Piva natuurpark en een stille vlakte waar wilde paarden graasden. Dat voelde als pure vrijheid.
De tweede dag ging verder langs bloemrijke bergweides en de rand van de diepe Piva-kloof. Daarna begon de klim opnieuw. De weg slingerde door kaal, verweerd gebergte tot aan de Sedlo-pas, tussen twee ruige pieken. Daar opende zich het hart van Durmitor: beslist het mooiste punt van de route, en misschien wel van het hele park.