COLUMN. Mannensauna

Ilse Ceulemans is journalist en auteur van de roman De Tijdontkenner. In deze column onderzoekt ze hoe we omgaan met tijd. Verder danst ze graag de chachacha en hoopt ze ooit te reïncarneren als zeepaardje in het stedelijk Zwembad Wezenberg.  

‘Ik heb een korte aandachtsspanne. Daarom lees ik het liefst schrijvers die niet te lang uitweiden over hoe de zon op de herfstbladeren een gouden gloed achterlaat want tegen dat het zonlicht op dat eikenblad me zou kunnen verwarmen ben ik al lang een wasje gaan insteken. Voor lezers die dit herkennen raad ik John Cheever aan, een schrijver die in de jaren zestig furore maakte in Amerika. Een meester in sfeer scheppen zonder langdradig te worden. Cheever leidde een burgerlijk leven, zo las ik een tijd geleden. Hij dronk op zondagmiddag cocktails met zijn vrouw op de buurtbarbecue, terwijl zijn gedachten afdwaalden naar de mannensauna waar hij niet heen durfde. Sindsdien woont het woord ‘mannensauna’ in mijn hoofd als een nieuwe metafoor, een soort vergaarbak voor alles wat bevrijdend is maar waar door benepen geesten met een scheef oog naar wordt gekeken. 

Ik denk er regelmatig aan als ik me onvrij voel en dat is steeds vaker het geval. Is er veel veranderd sinds Cheever met een glaasje in de hand aan de sauna stond te denken? We mogen nu alles, maar hebben nergens tijd voor. We werken ons suf, we burn-outen ons lam. We laten ons nog steeds knechten door verwachtingen van anderen.  

Zo ga ik al dertig jaar naar kantoor terwijl ik daar een bloedhekel aan heb. Ook al heb ik echt goddelijke collega’s, ik kan me niet focussen als ze rondom mij zitten. Ik had gehoopt dat de pandemie de kantoordrang als vanzelf zou doen verdampen. Wat was het mooi hoe al die bureaubeesten helemaal opleefden. Eindelijk keerden de wandelfiches uit Pasar beduimeld terug van wilde tochten tussen bospaddenstoelen en dartele eekhoorns. Eindelijk was er tijd om even op een boomstam te verwijlen in plaats van aan te schuiven in de bedrijfskantine. Maar toen kwamen de mails over ‘verplichte aanwezigheid’ en ‘samen aan de kar trekken’ (het is niet de koffiekar waar hard aan getrokken moet worden). 

Daardoor zat ik deze week op een overvolle trein tegenover een vrouw die woest zat te tikken op haar laptop. Toen ik mijn koffie naast haar scherm zette, schoten haar ogen vuur. Ik overwoog mijn gloeiende beker terug te pakken, maar dacht ineens aan John Cheever. Ik had in een mannensauna moeten zitten, figuurlijk dan. Ik had op de plek moeten zijn waar ik naar verlangde: thuis, ver weg van haatdragende blikken. Geen oog dat op je rust, geen oordeel dat onuitgesproken boven je hoofd hangt. Waarom zat ik op die trein? Waarom zaten er zo veel mensen rondom mij? Wij hebben toch allemáál thuisgewerkt tijdens de pandemie? Wij hebben toch gehoord hoe de vogels weer floten in de steden? Waarom? Omdat het van ons verwacht wordt. 

Naast me was een gesprek aan de gang over de energiefactuur. ‘Mijn man wil niet meer dat onze zoon langer dan drie minuten onder de douche staat’, zei de vrouw die naar gestoofde prei rook. ‘Toen hij er zondag iets van zei, kwam er ruzie van. Onze Tom blijft sindsdien in het weekend op kot.’ Mijn moederhart kromp ineen. Gaan wij nu echt onze zonen wegsturen en straks duizenden euro’s betalen voor dat warmwatergenot?

Ik dacht aan hoe het leven door je vingers glipt als je blind blijft doen wat van je verwacht wordt. Verwachtingen worden gedragen door de tijd. Als je aan de verwachtingen kunt ontsnappen, wordt de tijd van jou. Dan ben je vrij.

 Die factuur, dat kunnen we toch vriendelijker oplossen? Misschien moeten we zeggen: ‘Iedereen geeft wat hij kan’. Dan waaien onze zonen weer binnen op vrijdag. Dan kunnen we wat minder (op kantoor) werken en bij onze geliefden zijn.

Kom, bevrijd ons. Laat ons naar de mannensauna gaan. Je weet wat ik bedoel.’