Vraagse lente

Vragen, je moet er tijd voor hebben. Tijd om ze te stellen, tijd om naar het antwoord te luisteren.

‘Mijn vader en ik hadden niet echt een bijzondere band. Ik denk dat die er een beetje bij ingeschoten is de voorbije 50 jaar.’ Het was de eerste zin die een zoon vorige week voorlas op de begrafenis van een oom van me. De woorden werden nonchalant uitgesproken, als een doorsnee weerbericht. Lichte bewolking, schrale oostenwind. Kans op een bui. Ik zag er gebraad bij, puree, boontjes, weinig woorden. Een onverschillige schemerlamp, misschien. ‘Maar het geeft niet’, zei de zoon toen. ‘Nu hij gestorven is, voel ik me dichter bij hem dan ooit. Nu zijn we één.’ De kerk warmde niet op. Het viel me op hoe er op de muur een vochtprobleem was. De verf bladderde af, de bakstenen kwamen tevoorschijn met een zekere triomf. ‘Wij zijn er ook nog’, zeiden ze. ‘Kijk naar ons. Kijk dan.’

Waarom heeft de vader niet naar zijn zoon gekeken, dacht ik. Waarom lijkt hij zich nooit te hebben afgevraagd: wie is hij eigenlijk? Hoe kun je al die jaren in hetzelfde huis wonen, je wassen aan dezelfde kranen, eten van dezelfde borden, zonder elkaar echt te kennen? Vragen, dacht ik. Ze hebben elkaar geen vragen gesteld. De vader heeft de zoon misschien nooit gevraagd of het allemaal wel een beetje ging. En de zoon heeft nooit gezegd: ‘Pa, weet je wat ontreddering is? Hoe het voelt om niet te weten waar kruipen van angst voor wat de volgende dag zal brengen?’ Ze gingen hun weg. Samen naast elkaar. In de spiegel zagen ze ’s ochtends dat ze evenbeelden waren. Alsof die spiegel suggereerde waar later, veel later, in deze kerk, woorden aan werden gegeven. ‘Ik ben nu een beetje jou’, zei de zoon nog.

Daar, met de blik op de zoon die onder het kruis van Christus stond te zeggen hoeveel hij van zijn zielsverre vader hield, viel me te binnen hoe belangrijk vragen zijn. De simpele ‘Hoewist?’, maar vooral al die andere vragen. Zotte vragen. Heb jij ook pijn aan je tong als je pijnboompitten hebt gegeten? Heb jij ook heimwee naar oranje Volvo’s? Waarom ruikt jouw zweet zo anders dan het mijne? Andere vragen. Ben je bang voor de dood? Had jij al eens een lief dat je zelfvertrouwen compleet ondermijnde? Vraag je je weleens af of je moeder echt van je gehouden heeft? Voel je je alleen? Waarom? Het probleem met dit soort vragen is: je moet er tijd voor hebben. Tijd om ze te stellen, tijd om naar het antwoord te luisteren. Het is vreemd. We hebben nauwelijks tijd om vragen aan elkaar te stellen, maar we gaan wél naar de therapeut om daar… onderworpen te worden aan een vragenuurtje. We geven er geld voor, om bevraagd te worden. Dan pas, als het geld heeft gekost, maken we er tijd voor. Jammer, toch? Daarom wil ik oproepen tot een Vraagse Lente. Laat ons, zodra de knoppen aan de bomen verschijnen, iedereen bestoken met gekke, rare, lieve, maar vooral ook onbeschaamde vragen. Hoeveel verdien jij? Hoe vaak heb jij seks? Neem je tijd. Vraag traag. Denk aan onze kinderen. Vraag het. Vraag het allemaal vandaag, morgen, overmorgen. Zodat je nooit moet zeggen: ‘Pa en ik, wij kenden elkaar niet echt.’

Of wacht. Vind jij, beste lezer, dat dat ook liefde is? Kun je van iemand houden zonder hem of haar ooit echt te kennen? Is dat de essentie van liefde, misschien? Of is het zonde van de tijd? Durf je het te vragen? Durf je het? Wie ben ik eigenlijk om je dit te vragen?

Ilse Ceulemans is journalist en auteur van de roman ‘De Tijdontkenner’. In deze column onderzoekt ze hoe we omgaan met tijd. Verder danst ze graag de chachacha en hoopt ze ooit te reïncarneren als zeepaardje in het stedelijk Zwembad Wezenberg.