rr

Historie langs de Maas

10 minuten leestijd

De Luikse staalnijverheid was ooit de trots van ons land. Wat overblijft van dat glorierijke verleden is tegelijk naargeestig als fascinerend. De Maasfietsroute voert je langs aftands industrieel patrimonium, potige rotswanden en bruisend stadsleven.

actua
  • Fietsen

‘Fietsen langs de Maas naar Wezet? Wat is daar nu mooi aan’, vraagt de dame aan de balie van de toeristische dienst in Hoei verbouwereerd. ‘We willen maken een trip langs het industriële erfgoed van het Maasbekken, antwoorden we. ‘Ach, nu begrijp ik het. Dan zit je op de Ravel op het juiste spoor’, bevestigt ze. Het is meteen duidelijk: de Maasfietsroute is iets anders dan door de bucolische landschappen van een ongerepte vallei trappen.

Vier wonderen

Voor we in de industriële geschiedenis duiken, springen we nog wat verder terug in de tijd, naar de middeleeuwen. Hoei ademt geschiedenis. Het is de stad met de oudste stadsrechten ten noorden van de Alpen. Al in 1066 kregen de Hutois een stadskeur. Niet verwonderlijk, want het was een belangrijk centrum van metaalbewerking, leerlooierij, steen- en houtbewerking, en lakennijverheid. De stad ligt aan de oevers van de Maas, maar op de rotsen torent een stoer fort uit. Het is gebouwd door de Hollanders op de plek waar een strategische burcht stond. 

Een kabelbaan brengt je tot in het fort met museum. Maar je kan ook met de fiets naar boven en daarvoor moet je de befaamde Muur van Hoei nemen, de Chemin des Chapelles. Een must voor wielerliefhebbers. Het fort is een van de vier wonderen van de stad en kreeg in de Waalse volksmond de naam li tchestia. Wij blijven in de benedenstad en gaan op zoek naar de drie andere wonderen: li pontia, li bassinia en li rondia.

Het is zondagmorgen en de mis staat op het punt te beginnen. De klokken luiden en enkele parochianen reppen zich naar de collegiale Onze-Lieve-Vrouwekerk. Binnen begroet de pastoor elk lid van zijn kudde. Ook voor toeristen heeft hij een vriendelijk woord. Hij roept de koster erbij zodat die de crypte kan openen waar de kerkschat zich bevindt. Die bestaat onder meer uit een verzameling prachtige middeleeuwse houten heiligenbeelden, en goud- en zilverwerk uit het Maasland, waaronder vier kostbare reliekschrijnen. De blikvanger van de kerk is het roosvenster met een diameter van 9 meter. Li rondia schittert, zelfs op een grijze dag.

De bochtige met kinderkopjes geplaveide straten en steegjes van het pittoreske centrum komen uit op de Grand-Place, met haar terrasjes het hart van de stad. In het midden staat een fontein uit de achttiende eeuw, de bronzen figuurtjes zijn nog enkele eeuwen ouder. En dat is meteen wonder drie: li bassinia. Het vierde wonder is li pontia, een gotische brug over de Maas die is herbouwd in 1956. We steken haar niet over, maar zetten koers naar Luik, onze eindbestemming van de dag.

Staal in Seraing

Van de wonderen der middeleeuwen fietsen we algauw naar de wonderen der industrialisering. De drie imposante koeltorens van de kerncentrale van Tihange lijken van dichtbij abstracte kunstwerken in gigaformaat. Op het uitgestrekte terrein lijkt alles rustig, maar veel kunnen we niet zien. Het gebied is volledig omheind en er staan borden dat je niet mag fotograferen. Terwijl we eromheen rijden, voelen we ons bespied door de vele camera’s.

Tihange was in 2022 goed voor een kwart van de Belgische elektriciteitsproductie en uiteraard vertrekken er talrijke hoogspannings- en andere lijnen. Een hele tijd fietsen we tussen de pylonen door. Het afgescheiden fietspad volgt de loop van de Maas en voert ons doorheen verlaten fabrieksterreinen en nieuwerwetse kmo-zones. Opmerkelijk is de kerkruïne van Ombret. Aan de andere kant van de oever zien we afwisselend grijze rotswanden, bosrijke heuvels en slaperige dorpen.

Echt fascinerend wordt het als we Seraing binnenrijden, een illustere voorstad van Luik. De prins-bisschoppen ontsnapten hier aan de stad en kwamen uitblazen in een kasteel aan de oevers van de Maas. Doorheen de eeuwen groeide het uit tot een luxueus buitenverblijf met een classicistische gevel en een fraaie baroktuin. In 1817 kwam het domein in handen van John Cockerill, die er een cokesfabriek met hoogoven oprichtte. Vanaf toen was het gedaan met de rust. Het bedrijf werd een van de meest toonaangevende staalimperia van de wereld.

John stierf kinderloos en berooid op zijn 49ste op doorreis in Warschau, maar in Seraing leeft hij voort. De stad groeide uit tot een belangrijk industriecentrum en pas in 2011 ging de hoogoven in deelgemeente Ougrée dicht. Bovendien werden Cockerills stoffelijke resten enkele decennia na zijn dood gerepatrieerd. Voor het stadhuis kwam er een groots standbeeld en later werden de assen van Cockerill begraven aan de voet ervan. Een replica kreeg een plek op het Luxemburgplein in Brussel.

Seraing was niet alleen een staalcentrum, maar ook het uithangbord van de Belgische glas- en kristalkunst. Misschien staan er bij jou in de kast ook erfstukken van oma: glazen, vazen en schalen in doorzichtig en gekleurd kristal. Veel kans dat ze uit de fabriek van Val-Saint-Lambert komen. De gelijknamige abdij werd in het begin van de negentiende eeuw getransformeerd tot cristallerie. Tussen de fabrieken verrezen uitgestrekte arbeiderswijken die schrijver Victor Hugo beschreef als het Inferno van Dante.

Badkuip van Napoleon

In de loop van de twintigste eeuw taande de economische ontwikkeling van Seraing en liep het inwonertal terug. Wat overblijft, straalt grauwheid uit. We nemen een bruggencomplex waarin ook het Château Cockerill ligt verscholen en langs de arbeiderscités van Tilleur en Sclessin rijden we de stad Luik binnen. We steken eerst de Maas nog eens over en dan de Ourthe die hier vlakbij uitmondt om naar de wijk Longdoz te fietsen. In de negentiende eeuw stond het hier vol fabrieken en arbeiderswoningen. Het gebied is ondertussen gesaneerd met het opvallende shopping- en bioscoopcomplex Mediacité als landmark.

Zelf duiken we de fabriek in. Letterlijk. ‘Dit is de voormalige smederij Espérance-Longdoz’, vertelt Xavier Lombart van het Luikse industriemuseum MMIL. Hij neemt ons mee naar de oudste authentieke hoogoven van het land. ‘Hij dateert van 1693, van voor de eerste industriële revolutie. En dat is geen toeval. In de streek van Luik bestond er al een bloeiende metaalnijverheid met de productie van nagels en wapens. Dat was overigens hard labeur waarvoor ook vrouwen en kinderen werden ingeschakeld’, vertelt de gids terwijl hij de manden toont waarmee ze houtskool moesten aanvoeren. ‘Ze droegen 30 kilo op hun rug, legden 30 kilometer per dag af en werden gemiddeld 30 jaar oud.’

‘Met de komst van Cockerill deed de mechanisering haar intrede. Om de stoommachines te laten draaien, hadden ze steenkool nodig en die zat hier overvloedig in de bodem. De stad bloeide economisch als nooit tevoren en zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts verrezen fabrieken. Op etsen en oude foto’s zie je hoe werkplaatsen en woonwijken kriskris door elkaar stonden, tot ver in de twintigste eeuw’, vertelt Xavier terwijl hij ons langs oude machines leidt. 

Aan het einde wijst hij ons nog op een apart topwerk: een zinken badkuip van Napoleon. ‘De Luikse uitvinder Jean-Jacques Dony stichtte hier de eerste zinkfabriek van de wereld. Daarvoor had hij van Napoleon de exploitatierechten van de mijn van Moresnet gekregen, nabij het huidige drielandenpunt met Nederland en Duitsland. De baignoire was een geschenk voor de keizer, die ze meenam op zijn veldtochten.’

Industriële archeologie

Na een avond in de bruisende stad Luik – het station van Guillemins staat symbool voor de transformatie van de voormalige industriestad – fietsen we stroomopwaarts verder. Waar amper enkele decennia geleden nog vervuilende fabrieken draaiden, verrijzen woonwijken met lofts en parken. Het is duidelijk, in de Vurige Stede zien ze de toekomst groen tegemoet. Al passeren we bij momenten ook troosteloze plekken, het centrum van de voorstad Herstal bijvoorbeeld. In de schaduw van oude terrils ligt de bekende, zwaarbeveiligde wapenfabriek FN.

In Herstal begint ook het Albertkanaal dat Luik met de haven van Antwerpen verbindt. Aan de zuidelijkste punt van het eiland Monsin staat een indrukwekkend standbeeld ter ere van Albert I, die het kanaal zijn naam gaf. Tot aan de Nederlandse grens lopen de Maas en het Albertkanaal parallel. Wij fietsen een stukje langs het kanaal en rijden voorbij Chertal. 

Espérance-Longdoz verhuisde zijn activiteiten in 1963 naar een nieuwe staalgieterij en warmwalserij op de langgerekte landtong. Het vloeibare staal bleef van de hoogoven van Ougrée komen, 22 kilometer verderop. Daarvoor namen de Belgische spoorwegen torpedowagens in dienst, een soort gigantische horizontale thermossen om gesmolten ijzer van 1.400 graden te vervoeren. Het was uniek in de wereld om zulk transport over het openbare net te laten lopen, door een agglomeratie met een half miljoen inwoners. Maar het was net zo uniek om een staalfabriek te bouwen die niet naast een hoogoven lag.

Na een aantal fusies kwam Espérance-Longdoz in handen van ArcelorMittal. Het Indiase concern sloot Chertal nadat de hoogoven in Ougrée dichtging en daarmee kwam er einde aan de Luikse staalindustrie. Wat overblijft, is industriële archeologie. Wie het indrukwekkende patrimonium uit de golden sixties wil bekijken, moet zich haasten. Het Waals Gewest heeft het brownfield gekocht en laat het saneren.

Dat is voor ons het teken om de industrie achter ons te laten. We wijken af van de Maasfietsroute en fietsen het sappige Land van Herve in. Grijs maakt plaats voor groen als we langs de Julienne-vijvers een bosrijke helling omhoog fietsen. Alleen de geur zit niet mee. Een indringend aroma tart onze smaakpapillen. Even vrezen we dat onze geurzin is aangetast door uitlaatgassen, maar dat blijkt niet het geval. Het gaat om daslook, die weelderig woekert in het bos.

Ondergronds avontuur

Onze omweg gaat naar de voormalige mijn van Blegny. De Unesco heeft haar erkend als werelderfgoed en het is een van de vier authentieke steenkoolmijnen waar je de ondergrondse galerijen nog kan bezoeken. Voor we afdalen met de oorspronkelijke liftkooi moeten we een kiel en helm aantrekken. Dertig meter onder het aardoppervlak is het koud, vochtig en eng. Gids Jan is een gewezen kompel. Hij werkte weliswaar in de mijn van Eisden, maar kan toch uit eerste hand getuigen over het leven onder de grond. 

‘Hoe dieper je zakt, hoe warmer het wordt. Indertijd hingen wij al onze kleren aan een haakje om daarna liggend met een pikhamer kolen te kappen. In je jas zaten ook je boterhammen. Die moest je zoveel mogelijk tegen de massaal aanwezige muizen en uiteraard het stof beschermen. Je handen kon je hier beneden niet wassen, er waren geen sanitaire voorzieningen en je hele shift bleef je onder de grond, in een oorverdovend lawaai van ventilatoren en graafmachines.’ Om zijn statement kracht bij te zetten, laat hij af en toe zo’n apparaat draaien. Je zou meteen naar boven willen vluchten.

De gewezen mijnwerker geeft uitleg over de vele gevaren van de mijnbouw: mijngas, steenval en overstromingen, naast gezondheidsrisico’s als longaandoeningen, reuma en doofheid. De werkomstandigheden waren in zijn tijd penibel, maar in de negentiende eeuw waren ze ronduit moorddadig, zeker als je weet dat er toen ook vrouwen en kinderen werkten. De lastdieren om de ondergrondse treintjes voor te trekken, kwamen zelfs niet meer levend naar boven. Na twee jaar werden ze blind en enkele jaren later stierven ze aan een stoflong. Gelukkig was het niet allemaal kommer en wel. De kompel duikelt sappige anekdotes op over de grappen en grollen die de mijnwerkers onder elkaar uithaalden. 

De mijn van Blegny ging dicht in 1980 als laatste van het Maasbekken. De boerentram die steenkool en reizigers vervoerde tussen Luik en Voeren was toen al enkele decennia op non-actief gezet. In Dalhem rijden we door een voormalige spoortunnel van 140 meter. Hij loopt dwars door de rotspartij waarop een kasteelruïne rust. De ingangen zijn opgesmukt met bakstenen rondboogportalen die met hun kantelen en hoektoren aan een middeleeuwse burcht doen denken. In het gezellige dorpje lijkt de industrialisering nooit te zijn langsgekomen. Van hier is het maar eventjes fietsen naar Wezet, waar de Maasfietsroute algauw weer door een natuurlijk decor gaat slingeren.

Doen: de Maasfietsroute

maasfietsroute

De Maas ontspringt ten noorden van Dijon in Frankrijk en mondt een kleine duizend kilometer later uit in de Noordzee in Nederland. Fietsers van alle niveaus, ook gezinnen met kinderen, kunnen langs gemarkeerde paden 1.050 kilometer door drie landen fietsen.

Stroomopwaarts fiets je na Maastricht langs industrieel erfgoed, vanaf Namen wordt de tocht weer natuurlijker. De vallei laat haar steilste wanden zien, wijngaarden en de tuinen van Annevoie. Bij mooi weer voel je een verfrissende bries door het dal trekken, bij slecht weer dansen slierten mist boven het water en krijgt het landschap de mystieke sfeer van de Ardennen. In Wallonië fiets je vaak over een Ravel-route, een fietspad dat het traject van een voormalige spoorlijn volgt. In Frankrijk gaat de Ravel over in een Voie Verte door de ongerepte natuur. 

Het mooie aan de Maasroute zijn de aansluitingen op andere fietsroutes. Je kan bijvoorbeeld combineren met de Transardennaise, de Transgaumaise en de Vennbahn. Vaak kan je met de trein terug naar je vertrekpunt.

deel Artikel

Meer inspiratie

Word lid voor 39€

Op zoek naar kwalitatieve invulling van je vrije tijd?

Word lid van Pasar en ontdek een wereld vol boeiende activiteiten, inspirerende reizen en gezellige samenkomsten. Met Pasar geniet je van een gevarieerd aanbod aan uitstappen en evenementen, afgestemd op jouw interesses en wensen. Sluit je aan bij onze warme community en beleef onvergetelijke momenten samen met andere enthousiaste leden.

Ga voor de Pasar-pas!

lees meer