Citytrip naar Charleroi

10 minuten leestijd

Operatie facelift: De lelijkste stad ter wereld, het zwarte schaap van Wallonië. Het imago van Charleroi is niet zo positief bij de doorsnee toerist. Maar de stad is ook zo veel meer en nodigt je uit haar te ontdekken. Voor ons de prikkel om er twee dagen te gaan citytrippen. We vonden er zowel kunstzinnige als lelijke plekken, groene longen en verstikkende straten. En we hebben er vooral de jeugd aangemoedigd: ‘Doe zo voort, het komt goed met jullie stad!’

 

reportage
  • Uitstappen en vakanties

Eerste dilemma: hoe rijden we naar Charleroi? Ik wilde met de trein, want in Charleroi heb je geen auto nodig nadat vorig jaar de Metro Light werd geïnstalleerd waarmee je in minder dan een uur alle hoeken van Charleroi bereikt. Fotograaf Michaël was in de ban van de R9, de zwevende ringweg rond de stadskern waar de Carolos nog altijd trots op zijn. We doen beide.

Nadat Michaël op die fameuze R9 tot twee keer toe de afslag had gemist en ik bij het binnenrijden van Charleroi-Sud slechts afgedankte industrie en zwartgerookte achtergevels had gezien, vinden we elkaar op de Boudewijnbrug, tussen de metaalarbeider en mijnwerker van beeldhouwer Constantin Meunier. ‘Moet je straks meedoen’, begroet Michaël me enthousiast. ‘Die ringweg is waanzinnig. Viaducten, tunnels, dubbeldeksafritten. Elke vijftig meter zie je de stad binnenin veranderen.’

Files? ‘Niet gezien, in een kwartiertje ben je rond.’ Prima, maar hij heeft wel het gevoelsmoment gemist om vanonder het as door de stationshal te lopen en plots op een zonovergoten plein fonteinen te horen klateren.

 

Ville basse

Omdat onze afspraak met de stadsgids pas over een uurtje is, nemen we voor het traject naar het centrum toch de benenwagen. We worden met de meter stiller.

Was het wel een goed idee om nu al naar Charleroi te komen? De Ville Basse is een gigantische bouwwerf.

In de Rue du Collège resulteert dat in scheefgezakte rolluiken en lege vitrines, behangen met krantenpapier dat alweer is vergeeld.

Hier en daar een schreeuw van een wanhopige commerçant: ‘C’est votre faute!’

De stadsvernieuwing is beloftevol en ingrijpend, maar het duurt te lang. ‘Neem een adempauze in Passage de la Bourse’ lezen we in de brochure, maar hélas, ook de galerij met het 19de-eeuwse glazen plafond waar de RTBF nog opnamestudio’s had, is gesloten.

De boulevard J. Tirou blijkt een scheidingslijn. Daar kruipt de stad uit de kelders van de Ville Basse langs al vernieuwde en dynamische winkelstraten omhoog naar de Place Charles II.

Daarop deinen negen straten uit naar de bastions rond de vesting die de Spaanse markies Castel Rodrigo op 3 september 1666 oprichtte als Charles-Roy.

 

Stad van de grote getallen

‘Charleroi is de op één na jongste stad van België’, begint gids Michaël. ‘Binnen de ring tellen we slechts 50.000 inwoners, maar nadat in 1976 de veertien voorsteden aan de stadskern werden toegevoegd, komen we op 200.000 en in het stedelijk gebied wonen maar liefst een half miljoen Carolorégiens.’

Moest daarom het stadhuis dat een burgemeester zichzelf in 1930 cadeau deed al van buitenformaat zijn? De architecten Cézar en André hebben zich in elk geval niet ingehouden. Ze ontwierpen een pronkgebouw in classicisme en art deco, met marmer, koper en kristal à volonté. Als kroon op het werk kwam er nog een belfort van 70 meter hoog. We hebben een mp3-speler nodig om dat allemaal uitgelegd te krijgen.

De deur van de raadzaal staat op een kier. ‘80.000 steentjes van Val-Saint-Lambert’, lacht gids Michaël en knipt de kroonluchter aan. Het gevaarte weegt een halve ton. ‘Maar zoiets zou nu gelukkig niet meer kunnen. Het bestuur laat het licht liever elders in de stad schijnen.’

Zoldergeheimen

In 1886 was jurist Jules Destrée ook die mening toegedaan. Geboren in een arbeidersfamilie koos hij de kant van les ouvriers. Onder het dak van het groteske stadhuis schuilt een eenvoudig museum over zijn levenswerk.

‘Hij was een briljant advocaat en kreeg nationale bekendheid toen hij de lamentabele werkomstandigheden van de fabrieksarbeiders in de bassins van Luik en Charleroi op de korrel nam’, zegt museumbewaarster Patricia.

Ze leidt ons langs voorname foto’s, vuistdikke boeken en aktes over de fondsen die Destrée oprichtte voor minder gegoede studenten. Onder zijn impuls kwamen er bibliotheken, kunst- en muziekacademies en schoolrefters met gezonde maaltijden.

‘Dit moet je zeker zien’, zegt Patricia en ze wijst een document aan uit 1912. Eén zin klinkt ons bekend in de oren: ‘Sire, er zijn geen Belgen. U regeert over de Walen en over de Vlamingen.’

Jules Destrée, inmiddels ook politicus, schreef hem als overtuigd federalist in een open brief aan koning Albert I. Maar Patricia zucht, terwijl ze nog maar eens een emmer verzet. ‘Het dak moet nodig hersteld, maar niemand doet er wat aan.’

Ze veert even op bij een partituur van Jacques Bertrand, componist en tijdgenoot van Destrée. Glashelder zingt ze het refrein van de hymne: ‘Pays de Charleroi/c’est toi que je préfère/Le plus beau coin sur terre/A mes yeux, oui c’est toi…’

Een deuntje dat de Carillon in het Belfort om het uur speelt. ‘Hélas, de carillon is stuk.’ Een verzuchting die we wel meer horen van Carolos met al wat jaren op de teller.

 

Een basiliek die er geen is

‘Wij moeten een basiliek bouwen, opdat dit nooit meer zou gebeuren’, riep burgemeester Tirou in 1944, nadat Rexisten in het naburige Courcelles twintig onschuldige burgers van Charleroi hadden vermoord uit wraak op door weerstanders doodgeschoten burgemeester en Rexist Englebin.

‘Maar deze kerk is nog steeds geen basiliek’, zegt gids Michaël. ‘Vooraleer ze die titel krijgt, moeten er zeshonderd vragen over het martelaarschap van de slachtoffers positief beantwoord worden en Charleroi is met dat huiswerk nog niet klaar.’

Dat neemt niet weg dat Jean Ransy in 1958 voor de kerk toch al een Byzantijns mozaïek tekende.

‘Zes kunstenaars van de Venetiaanse Orsinifamilie hebben twee jaar gewerkt om het miljoen steentjes van gekleurd glas en bladgoud in te leggen’, zegt Michaël, en loopt dan door om halt te houden bij een eenvoudig houten beeldje tegen de muur.

Het is de Gulden legende van de Christusdrager. ‘Ik dacht dat ik de wereld moest dragen, zo zwaar woog je’, zou de reus uit Palestina gezegd hebben toen hij de overkant van de rivier had bereikt. Voor wie gelooft, was dat ook zo.

 

Met de zwier van Horta

Gids Michaël serveert ons nog een wandeling in de Ville Haute. ‘In het begin van de twintigste eeuw bouwde de burgerij hier luxehuizen met het vele geld dat ze verdienden in de toen bloeiende staal-, glas- en steenkoolindustrie.’ De art nouveau van Victor Horta kon op geen beter moment komen. Het was niet de grootmeester zelf die in Charleroi neerstreek, maar zijn klasgenoot Paul Hankar, die het iets soberder zag.

Toch zijn de huizen één voor één juweeltjes. De Rue Léon Bernus is zelfs als architecturaal geheel geklasseerd, met als hoogtepunt het Maison des Médecins. Als we halt houden bij het Maison Lafleur op de Boulevard Solvay maakt hij ons attent op de tekening in de ramen: ‘Het geeft de gestileerde rug van een naakte vrouw weer en heeft destijds nogal wat ophef veroorzaakt.’ Geen betere slaapmuts om onze eerste dag in Charleroi af te sluiten.

Maar eerst passeren we nog bij Madame Pilloy. Rode haren, nog rodere lippen, een witsatijnen blouse en zwartfluwelen jas. Tussen de spullen waarmee haar winkeltje in de Rue Neuve is volgestouwd, valt ze niet eens op. ‘Voorzichtig voor mijn Tifannylampen’, waarschuwt ze als we ons smalletjes voortbewegen.

Niet dat alle prullaria van onschatbare waarde zijn, maar hier iets breken zou een gat slaan in een familiegeschiedenis van 130 jaar. ‘Ach, het is zo gegroeid’, zegt ze. ‘Vroeger was het een ijssalon, waar je een pomme caramelisée kon oplepelen. Dat heb ik moeten sluiten. De klanten verorberen hun ijsjes nu op straat, dat is goedkoper. La pauvreté, hein.’

Intussen hebben we de Gayettes ontdekt, een gitzwarte bonbon in de vorm van een steenkooltje. ‘Ik maak ook rode, die het vuur symboliseren, en gele om de Belgische driekleur te vervolledigen.’

Charleroi in jonge handen

Op onze tweede dag is de stad aan de jeugd. Nadat we het Musée des Beaux Arts hebben bezocht, dat enkele waardevolle klassiekers van Delvaux, Ensor en natuurlijk Magritte in huis heeft, zetten we met de metro-light koers naar Rockerill, net buiten het centrum. Fotograaf Michaël, moppert want nu mist hij de Chaussée de Mons die te boek staat als de lelijkste straat van België.

Tussen de halten De Cartier en Providence, waar we uitstappen, wordt hij echter op zijn wenken bediend. Nergens is de vergane glorie van de Waalse industrie beter te proeven dan hier, afgebakend met scheve schuttingen vol graffiti. Daartussen ligt de samenvloeiing van het kanaal Charleroi-Brussel en de Samber.

De moeder van René Magritte had in de winter van 1912 geen troostelozer plek kunnen kiezen om in het water te springen. Toen ze werd bovengehaald was haar nachtkleed voor haar gezicht geslagen, wat verklaart waarom de surrealist nadien een vrouwenhoofd alleen nog in een doek gewikkeld wilde schilderen.

 

Rockerill, around the clock

In de staalfabriek, die in de gouden jaren nog tot de Cockerillgroep behoorde maar in de wurggreep van de lageloonlanden ten onder ging, heeft Monsieur Sacchi in 2005 het heft in handen genomen.

Hij stampte in zijn eentje een artistiek collectief uit de grond. ‘Op deze plek hebben al heel wat kunstenaars en muzikanten hun eerste stappen gezet. Sommigen zijn nu succesvol, maar ze blijven ook naar Rockerill komen. Momenteel werken we aan een eigen platenlabel.’ De idealen van Sacchi zijn groots, de uitdagingen nog groter.

 

Een kruitvat vol ideeën

 De metro-light bewijst ons weer goede diensten. In Janson stappen we af voor een bezoekje aan B.P.S.22. Het voormalige Solvaygebouw is nu een provinciaal centrum voor hedendaagse kunst. ‘

We zijn nog volop in ontwikkeling’, waarschuwt madame Jansseune die de conservator van dit complex assisteert. De tentoonstelling van Jean-Luc Moerman, die met Connecting Everything een volledige ruimte in fosforkleuren schilderde, is net afgelopen. ‘Kom over een jaar nog eens terug’, zegt de jongedame vol vuur. ‘Dan zullen we al meer kunnen tonen. We concentreren ons op de Art Plastique.’

 

De rust van een foto

Na al dat jong geweld, hebben we nood aan rust. We bollen naar Charleroi-Sud vanwaar we met buslijn 71 gemakkelijk het Museum van de Fotografie bereiken.

Met tachtigduizend foto’s en drie miljoen negatieven is het de grootste Europese verzameling, van de daguerreotypie uit 1839 tot de digitale kunstfotografie van de 21ste eeuw. Door de neogotische ramen van het 19de-eeuwse karmelietessenklooster fluisteren de prismakleuren van de herfst.

Ze herinneren aan de tijd dat hier nog zusters door de gangen ruisten, tot in 1987 hun klooster ingepalmd werd door wereldbeelden die voor hen wellicht buitenaards waren. In het ontdekkingsparcours leren we eerst enkele vuistregels van de fotografie.

We zijn gewapend om de reis in de tijd te maken, toen foto’s nog encyclopedisch materiaal waren om stellingen van wetenschappers te ondersteunen.

Portretten en foto’s met een artistieke inslag kwamen er rond de eeuwwisseling. Uiteraard ontbreekt ook de persfotografie niet. In de steeds wisselende tentoonstelling kreeg de mijnramp in het vlakbij gelegen Marcinelle, waarbij 262 mijnwerkers om het leven kwamen, een centrale plaats. Charleroi mag dan hoopvol naar de toekomst kijken, de Carolos vergeten hun verleden niet.

Tekst Suzanne Antonis - Foto’s Michaël Dehaspe

Dit artikel is verschenen in april 2014.

 

deel Artikel

Word lid voor 39€

Op zoek naar kwalitatieve invulling van je vrije tijd?

Word lid van Pasar en ontdek een wereld vol boeiende activiteiten, inspirerende reizen en gezellige samenkomsten. Met Pasar geniet je van een gevarieerd aanbod aan uitstappen en evenementen, afgestemd op jouw interesses en wensen. Sluit je aan bij onze warme community en beleef onvergetelijke momenten samen met andere enthousiaste leden.

Ga voor de Pasar-pas!

lees meer